De kosten van het Energieakkoord: een fact-check

13 februari 2019

De aanleiding
De totale kosten van het Energieakkoord voor duurzame groei uit 2013 bedragen ongeveer 107 miljard euro. Dat stelt Marcel Crok, van de Stichting Milieu, Wetenschap en Beleid. Het Energieakkoord (niet te verwarren met het Klimaatakkoord waarvoor afgelopen december een ontwerp is gepubliceerd) werd in 2013 gesloten, en bevatte ambities voor het verhogen van het aandeel hernieuwbare energie, meer energiebesparing, en het creëren van nieuwe werkgelegenheid.

Waar is het op gebaseerd?
De stelling is gebaseerd op een analyse uitgevoerd door ingenieursbureaus BreedofBuilds en Process Design Center (PDC) in opdracht van de Stichting Milieu, Wetenschap & Beleid. Dit rapport en bijbehorende spreadsheet bevat een kostenschatting en een uitgebreide verantwoording. Het rapport claimt dat deze kosten nog niet eerder op een rij zijn gezet voor de gehele periode waarop het akkoord effect heeft.

En, klopt het?
Een belangrijk eerste punt: wat zijn precies de kosten die veroorzaakt worden door het Energieakkoord? De analyse geeft aan te rekenen met ‘nationale kosten’. Dat zijn de kosten voor de Nederlandse samenleving als geheel, ongeacht wie deze draagt. Het gaat daarbij om netto meerkosten ten opzichte van een referentiescenario (in dit geval een situatie zónder Energieakkoord). Bij de uitwerking maakt de analyse echter een aantal wezenlijke fouten:

  • De analyse neemt alle kosten mee die vanaf het jaar 2003 zijn gemaakt om de energiehuishouding te verduurzamen. Maar het akkoord is pas in 2013 gesloten. Kosten die tot en met 2013 zijn gemaakt, zijn niet veroorzaakt door het Energieakkoord, maar door eerder beleid, deze zouden hier niet meegenomen moeten worden.
  • Een deel van de kosten vanaf 2014 wordtis ook veroorzaakt door commitments uit eerdere jaren. Dit geldt niet alleen voor de MEP-, SDE- en SDE+-subsidies die in eerdere jaren zijn gecommitteerd, maar ook voor bestaande beleidsinstrumenten voor energiebesparing met meerjarig vastgestelde budgetten; alleen als hun budgetten omwille van het Energieakkoord zijn verhoogd telt die verhoging mee. Ook deze kosten horen niet in deze analyse thuis.
  • Veel kosten worden veroorzaakt door de doelstelling van 14% hernieuwbare energie in 2020. Die doelstelling staat inderdaad in het Energieakkoord, maar het is ook een verplichting waar Nederland aan moet voldoen op basis van de EU-Richtlijn Hernieuwbare Energie. Deze verplichting dateert al van vóór het Energieakkoord, en ook zonder dat akkoord had Nederland die verplichting moeten nakomen. Sterker nog: de samenhangende afspraken in het akkoord voor Wind op Zee hebben juist bijgedragen aan de snelle kostendaling voor deze optie.
  • Wat ingewikkelder maar niet onbelangrijk: In de meeste gevallen zijn de kostenindicaties in de analyse gebaseerd op (subsidie)uitgaven van de overheid en ook op gederfde belastinginkomsten door energiebesparing. Dat is iets wezenlijk anders dan nationale kosten: die zullen voor hernieuwbare opwek lager liggen en gederfde belastinginkomsten door energiebesparing (pakweg 10 miljard in de periode 2014-2035) horen niet bij de nationale kosten.

Deze fouten maken dat de geclaimde totale kosten een sterke overschatting zijn.

Los van deze fundamentele fouten zijn er enkele aannames gedaan die onjuist of wankel zijn en vooral leiden tot overschattingen van de kosten.

  • Kostenverlagingen voor opties als zon, wind op land en geothermie lijken niet te zijn meegenomen, of er zijn relatief conservatieve (gewogen) gemiddelden aangenomen.
  • Ontwikkelingen in de elektriciteits- en gasprijs (die momenteel stijgen) zijn geen onderdeel van de analyse.
  • De aanname dat 15% van de groei van zon-PV onder de SDE+ zal vallen en het grootste deel dus bij kleinverbruikers onder salderen valt (wat een wat duurdere regeling is). In 2017 werd echter al meer dan de helft van de zon-PV in de zakelijke markt afgezet, hoofdzakelijk via de SDE+. Dit leidt tot een overschatting van de kosten van zon-PV.
  • De grootste kostenpost zijn de kosten van netten en e-systeemkosten. Maar de onderbouwing daarvan is een zeer beperkte analyse uit een jubileumboek van een organisatie van energiedeskundigen, geen uitgebreide wetenschappelijke studie.

Het beeld is dat deze onjuiste of wankele aannames vooral leiden tot een niet te verwaarlozen overschatting van de kosten.

Appels met appels vergelijken

Conclusie
Het Energieakkoord leidt tot extra kosten die nog niet volledig in beeld zijn gebracht. Marcel Crok beweert op een basis van een achterliggende analyse dat deze kosten ongeveer 107 miljard euro bedragen. Maar deze analyse bevat een aantal methodische fouten en onjuiste of wankele aannames die maken dat het hier om een sterke overschatting gaat. Deze overschatting is zodanig dat de stelling als onwaar moet worden aangemerkt. In het kader van deze fact-check was het niet mogelijk om een betrouwbaarder indicatie af te geven.

Overigens
In de analyse worden een paar vergelijkingen gemaakt met andere studies die niet correct zijn.

  • De studie stelt dat de ECN/PBL-studie in 2013 aangaf dat de kosten van het EA tussen 13 en 17,7 miljard zouden bedragen. Dat is in die studie een indicatie van de uitgelokte investeringen, en heeft niets met de daadwerkelijke kosten te maken. Investeringen zijn immers deels rendabel.
  • Ook de vergelijking met investeringskosten voor de Deltawerken en dergelijke gaat daardoor niet op. Los van het punt dat vooral bij de Deltawerken het niet meenemen van de inflatie nogal uitmaakt.

Factcheck uitgevoerd door Marc Londo, inhoudelijk strateeg bij de NVDE. Daarnaast is hij als senior onderzoeker verbonden aan het Copernicus Instituut voor Duurzame Ontwikkeling van de Universiteit Utrecht. Ten tijde van het Energieakkoord werkte hij bij ECN en leidde daar de doorrekening van het Energieakkoord.


Misschien ook interessant

Jilles van den Beukel (Haags Centrum voor Strategische Studies): “Snelle vergunningverlening en consistent beleid voorwaarden voor de Europese energietransitie”

Jilles van den Beukel (Haags Centrum voor Strategische Studies): “Snelle vergunningverlening en consistent beleid voorwaarden voor de Europese energietransitie”