Column: Van Lotje geTIKT, op naar een nieuw beleidsinstrument voor groene industrie

16 april 2024

Marc Londo (inhoudelijk directeur NVDE) is geen beleidsmaker, maar hij vindt het toch nuttig om eens vrij na te denken over een beleidsinstrument om de industrie te verduurzamen dat verder gaat dan wat we nu hebben. “‘Als ik de baas zou zijn van het journaal’, om met Kinderen voor Kinderen te spreken. Waarbij ik meteen opmerk dat ik zelf nog lang niet zeker ben welke kant we op moeten, maar het helpt altijd om in zo’n geval het idee maar eens een beetje uit te werken.”

Een duurzame industrie in Nederland, we hebben het er vaak over dezer dagen. En dat is maar goed ook, want in de industrie valt veel CO­2­-reductie te halen, en de sector is de spil in de economische structuur van ons land. Met de huidige instellingen in het Europese Emissiehandelssysteem (ETS) zal de sector al vóór 2040 netto klimaatneutraal moeten zijn. Tegelijk leeft de vrees dat onderweg te veel van onze industrie het land zal verlaten; een soort ‘operatie geslaagd, patiënt overleden’. Bovendien moeten we het niet alleen over de industrie van vandaag hebben. “Maak grote bedrijven groener en groene bedrijven groter” zei een wijs mens al eens: we moeten ook oog hebben voor kansen voor nieuwe bedrijven.

Daarbij speelt ook dat een groot comparatief voordeel dat Nederland had – goedkoop binnenlands aardgas – in rap tempo is weggevallen. De Noordzee is een geweldige kans voor windenergie op zee die we niet hard genoeg kunnen grijpen. En in onze huidige elektriciteitsvraag voorzien met duurzame productie, daarin zijn we goed op weg omdat wind en zon inmiddels de goedkoopste opties zijn. Maar bedrijven die nu op gas draaien verleiden tot elektrificatie, dat is andere koek. Die partijen zijn gewend aan een veel lagere prijs per eenheid energie dan de stroomgebruikers. En in volume en kostprijs van energie halen wind en zon het niet bij die ouwe gasbel. Dat betekent ook dat het binnenkort lastig wordt om nieuwe wind-op-zeeprojecten te ontwikkelen die vooral afhankelijk zijn van nieuwe elektriciteitsvraag doordat bedrijven van het gas af gaan. Zo lopen we het risico dat vraag, aanbod en infrastructuur op elkaar gaan zitten wachten. Én er is nieuwe schaarste aan energie.

We willen dus verduurzamen maar moeten ook selectief zijn, en ontwikkelingen in vraag en aanbod beter op elkaar afstemmen. En dan willen we natuurlijk verder met die bedrijven die het beste bij ons land passen. Hoe doe je dat als beleidsmaker? Het standaard-werkpaard van de energietransitie, de SDE, voldoet hier niet: te veel confectie, te beperkt in dekking van de keten. De maatwerkafspraken zijn een goede stap, maar daarbinnen zullen beleidsinstrumenten nodig zijn om concrete verduurzamingsprojecten ook financieel rendabel te krijgen.

Nu ben ik geen beleidsmaker, maar misschien is het nuttig om eens vrij na te denken over een beleidsinstrument om de industrie te verduurzamen dat verder gaat dan wat we nu hebben. ‘Als ik de baas zou zijn van het journaal’, om met Kinderen voor Kinderen te spreken. Waarbij ik meteen opmerk dat ik zelf nog lang niet zeker ben welke kant we op moeten, maar het helpt altijd om in zo’n geval het idee maar eens een beetje uit te werken.

In de eerste plaats een paar principes die wat mij betreft gelden bij zo’n nieuw instrument.

  • Techniekneutraliteit zou mooi zijn. De overheid moet niet willen kiezen op welke manier bedrijven het beste verduurzamen, dat weten ze zelf veel beter.
  • Kosteneffectiviteit is belangrijk. Niet als de ouderwetse tonnenjacht maar vooral: Een bedrijf dat makkelijker in staat is vergaand te verduurzamen, moet eerder aan de beurt komen dan een bedrijf waarvoor dat heel kostbaar is. Bij dat laatste bedrijf speelt de vraag eerder in hoeverre er nog plaats voor is in Nederland.
  • Je moet eigenlijk in kosten over de hele keten rekenen, dus van het (eind)product terug naar de primaire productie van de energie die daarvoor nodig is. En daar zitten dan ook nog kosten voor infrastructuur tussen.
  • Er moet concurrentie in de regeling zitten. Er is immers schaarste (in geld, energie, mensen), dus niet alles kan.

Zo kom ik op wat ik voorlopig de TIKT noem: de Techniekneutrale Integrale Keten-Tender. Hoe zit die in elkaar:

  • De tenderregeling staat open voor alle vormen van CO2-reductie. Dus directe elektrificatie, indirecte elektrificatie via groene waterstof, CC(U)S, CO-verwijdering, vergaande energiebesparing: al deze opties zijn welkom.
  • Bedrijven (dat zullen vaak consortia zijn) dienen een voorstel in voor een specifieke site. Elk voorstel is ook specifiek over de achterliggende keten: tussenliggende conversies, infrastructuur en waar en hoe de duurzame energie die ze gaan gebruiken wordt geproduceerd.
  • De indieners berekenen de integrale onrendabele top van het project over de hele keten. Dus het verschil in kostprijs tussen het CO2-arme product en de (fossiele) referentie, rekening houdend met nettarieven voor de infrastructuur en met de kosten van productie (denk aan hernieuwbare opwek) en tussenliggende schakels (bijvoorbeeld een elektrolyzer voor waterstofproductie, als de keten daarlangs loopt).
  • De voorstellen worden gerangschikt op laagste kosten per ton vermeden CO2. Voor de bepaling daarvan maakt de overheid ook gebruik van aanvullende informatie van de netbeheerders. Die schatten voor elk voorstel in welke extra kosten voor infrastructuur gemaakt moeten worden om het project mogelijk te maken. De kostenschatting voor de rangschikking wordt zo completer dan de berekening van de onrendabele top: Netverzwaringskosten die worden gesocialiseerd, komen wel in de rangschikking terug.

Een aantal aardige aspecten van zo’n regeling:

  • Omdat de regeling verduurzaming op ketenniveau stimuleert en daarbij rekening houdt met de kosten van infrastructuur, komen de projecten die het meest kosteneffectief zijn bovendrijven.
  • Er geldt één kostprijs voor de hele keten. Dat betekent ook dat het proces van onderling kosten afwentelen een bieding niet beïnvloedt. Dat afwentelen is nu een probleem met regelingen zoals de SDE en de OWE die één onderdeel van de keten subsidiëren. Dan hebben bedrijven toch de neiging om de meeste kosten neer te leggen bij het te subsidiëren gedeelte.
  • In het ideale geval zijn netbeheerders ook beschikbaar voor consultatie bij voorbereiding van de aanvraag. Dan kunnen initiatiefnemers een afweging maken tussen varianten, rekening houdend met wat er daardoor in de rangschikking gebeurt.
  • Eerlijke concurrentie tussen directe elektrificatie, groene waterstof en andere opties. Wat is bijvoorbeeld goedkoper? Weinig aanpassingen in de fabriek (alleen overstappen van aardgas naar waterstof) maar wel extra kosten en rendementsverlies voor een elektrolyzer en waterstofinfra, of meer procesaanpassingen in de fabriek (van gas naar elektriciteit) en meer kosten voor verzwaring elektriciteitsnet, maar efficiënt en direct gebruik van schone stroom.

Als ik beleidsmaker was dan zou ik nu wit om de neus worden, want ingewikkeld is dit natuurlijk wel. Het vraagt nogal wat van indieners, en ook van overheid en netbeheerders. Het kan ook simpeler, al raak je dan ook een paar charmes kwijt:

  • De regeling kan ook voor de rangschikking rekenen in projectkosten, en andere gesocialiseerde kosten buiten beschouwing laten. Dat scheelt een slok op een borrel, maar daarmee sluiten de winnende projecten minder goed aan bij de maatschappelijk laagste kosten.
  • Je kunt de regeling minder techniekbreed maken. Dan is hij beter uitvoerbaar, maar wederom zijn de uitkomsten minder maatschappelijk optimaal.
  • Je kunt de regeling ook laten focussen op onderdelen van de keten, door projecten te subsidiëren die alleen de vraagkant van het gas af helpen of die schone energiedragers produceren. Dan kom je zo’n beetje bij de huidige SDE++ uit.

Nog twee punten om te benoemen:

  • Industrie- of geopolitieke overwegingen zitten niet in de regeling. Het gaat simpelweg om de laagste maatschappelijke kosten per ton vermeden CO2. Als we om strategische redenen bepaalde productiesectoren in Nederland willen houden, kun je dat natuurlijk ook op andere manieren borgen.
  • Deze regeling kan ook aansluiten bij de maatwerkafspraken. Sterker nog, als op zeker moment de maatwerkafspraken leiden tot méér vraag naar schone energie dan wat we kunnen leveren, kan een integrale regeling als deze worden ingezet als selectiemechanisme.

Hopelijk zitten in dit gedachte-experiment een paar punten waar u het mee eens bent én een paar die u hartgrondig wilt tegenspreken. Als dat gelukt is heb ik met deze column mijn doel bereikt.

Marc Londo is inhoudelijk strateeg bij de Nederlandse Vereniging Duurzame Energie (NVDE) en verbonden aan het Copernicus Instituut van de Universiteit Utrecht

Deze column verscheen op Energiepodium (16 april 2024)


Misschien ook interessant