Onderzoek van CE–Delft en TNO naar de Europese afnameverplichting groene waterstof voor de industrie laat zien dat deze nieuwe maatregel stevige implicaties meebrengt voor Nederlandse bedrijven. De verplichting stelt dat minstens 42 procent van het waterstofgebruik in 2030 in de industrie groen moet zijn. Dit is waterstof geproduceerd uit hernieuwbare energie. Uit de studie blijkt dat groene waterstof momenteel nauwelijks beschikbaar is en veel duurder dan grijze waterstof die uit fossiele brandstoffen komt. Ook zijn de ombouwkosten fors en de technische ombouwmogelijkheden begrensd voor bedrijven om over te stappen naar groene waterstof.
Het rapport laat zien dat, indien Nederland de Europese verplichting zonder aanvullend beleid doorvoert, de bedrijven die nu al waterstof gebruiken hier grotendeels mee moeten stoppen. Dit doordat ze de kosten niet of onvoldoende kunnen doorrekenen in hun producten omdat zij internationaal concurreren. Het alternatief is om (groene) waterstof te importeren of de productie te verplaatsen buiten Europa. In dat geval komt de waterstofproductie en de daaraan gekoppelde maakindustrie hier in Nederland niet van de grond.
Om de waterstofeconomie op te bouwen is financiële steun hard nodig omdat de waterstoftechnologie nog onrendabel is op de internationale markt. Net als eerder bij wind op zee vraagt dit slimme ondersteuning in combinatie met normeren en beprijzen. De onrendabele top voor 42 procent van het gebruik in 2030 wordt in de studie geraamd op 1,4 miljard euro per jaar. Het bedrijfsleven denkt graag mee met de vormgeving van beleid en instrumenten om groene waterstof mogelijk te maken. Waterstof is op de lange termijn namelijk een onmisbare schakel in een klimaatneutraal energiesysteem. Daarom moeten we snel aan de slag om de Europese doelstellingen op nationaal niveau op een passende manier te implementeren.